Lage der A 5,6
Noorderstationsstraat 47-49
Oosterkade 2
Na de aanleg van de Westerhaven in 1882 en het Eendrachtskanaal in 1907 ontwikkelde het Hoendiep zich vanaf het eind van de 19e eeuw tot een belangrijke vaarroute, onder andere voor de voor Groningen zo belangrijke graanhandel. In de bocht aan de A-weg, waar het Eendrachtskanaal in het Hoendiep uitkwam, herinneren de naast elkaar gelegen pakhuizen Overijssel en Friesland aan deze bloeiperiode.
Pakhuis Overijssel is de oudste van de twee. Het werd in 1884 als korenpakhuis gebouwd, in opdracht van J. G. Louma. Het telt vier bouwlagen en is symmetrisch van opbouw, waarbij de middelste travee wordt gekenmerkt door houten hijsdeuren en een trijshuisje op de kop. De gevel is opgetrokken uit rode baksteen en heeft een hardstenen plint. De gevelhoeken zijn tot lisenen uitgemetseld en de middelste travee heeft dezelfde dikte gekregen, waardoor de raamtraveeën iets terug liggen. De lisenen zijn voorzien van bepleisterde speklagen. Op de bovenste verdieping bevinden zich twee opvallende gietijzeren rozetvensters. Onder de hijsbalk is de naam van het pakhuis geschilderd. Daarnaast bevindt zich op de gevel een ingemetselde gevelsteen met het bouwjaar: 1884.
Het aanzienlijk grotere graanpakhuis Friesland werd in 1912 gerealiseerd, naar een ontwerp van de Groninger architecten K.H. en T. Holthuis, in een ambachtelijk-traditionele bouwstijl. Opdrachtgevers waren J. van der Veen en M. Dijkstra. Dit pakhuis telt vijf bouwlagen, is asymmetrisch van opzet maar bevat net als veel andere pakhuizen kenmerkende elementen als houten hijsdeuren en een trijshuisje. Alle venster- en deuropeningen zijn segmentboogvormig gesloten en hebben hanenkammen van rode baksteen en houten luiken. Tegen de uitgemetselde geveltop is het houten trijshuisje met hijsbalk aangebracht. De linker travee heeft houten hijsdeuren over drie bouwlagen, telkens geflankeerd door een venster. Op de twee bovenste bouwlagen bevindt zich in het midden een venster. Onder de daklijst zit een boogfries van rode baksteen en een tandlijst. In 1923 werd Friesland verbouwd waarbij onder andere een nog aanwezige golfplaten elevatortoren op het dak werd geplaatst.
Na de Tweede Wereldoorlog verloren veel graanpakhuizen in de stad Groningen geleidelijk hun functie. Zo ook Friesland en Overijssel. Gevolg was leegstand, verwaarlozing en gebrek aan onderhoud. Dat leidde uiteindelijk tot plannen voor sloop: niet alleen van Friesland en Overijssel, maar van de hele bocht in de A-weg waar de pakhuizen gesitueerd zijn.
Architectenbureau Van Ringen werd gevraagd een plan te maken voor een complete herontwikkeling van het gebied; een voormalige remise, twee woningen en de beide pakhuizen Friesland en Overijssel. Gelukkig vonden deze plannen geen doorgang. Na aanwijzing tot rijksmonument van pakhuis Friesland in 1994 - en iets later ook Overijssel - werd sterk ingezet op behoud van het pakhuis en de zoektocht naar een nieuwe functie. Architect Jacob van Ringen speelde hierbij een centrale rol. Hij had er bij de projectontwikkelaar op aangedrongen om de wand, met uitzondering van de beide woningen die in zeer slechte staat waren, te behouden. Dit zorgde voor een geheel nieuwe kijk op de ontwikkeling van de bocht in de A-weg.
Na een mislukte poging om beide pakhuizen gezamenlijk tot woningen te verbouwen, werden de panden separaat aan belangstellenden verkocht en kreeg Friesland een kantoorbestemming. Dat de gezamenlijke verbouwing geen doorgang vond, kwam met name doordat de bestaande pakhuizen niet de verplichte minimum verdiepingshoogte hadden waardoor het geheel niet ‘projectmatig’ kon worden ontwikkeld. In Friesland werd een nieuwe trap geplaatst en werden ruimtes heringedeeld. Gevels, vloeren en balklagen bleven intact. Ook werd de buitenkant van het pakhuis hersteld. Nadien heeft er nog een verbouwing plaats gevonden, ditmaal een verbouw tot appartementen. De zware constructies, nodig om al het handelswaar goed te kunnen dragen, bleken echter lastig te overwinnen.
Ten aanzien van Overijssel bleek na overleg met de afdeling Monumenten van de gemeente dat in het geval van particulier, eigen gebruik de nodige dispensaties konden worden verleend. Van Ringen kocht het pakhuis vervolgens zelf. Ook het naastgelegen (sloop)pand werd door hem aangekocht. Het bureau maakte daarna een plan voor de verbouw waarbij de begane grond als kantoor werd bestemd en de bovenste laag tot woonhuis met atelier.
Met een vervallen dak en diverse gaten in de vloeren, verkeerde Overijssel in zeer slechte staat. Echter, veel bouwsubstantie was nog origineel. Uiteindelijk is het voorstel gedaan om het pand ‘afleesbaar’ te verbouwen, waarbij de nieuwe invullingen helder zichtbaar zouden worden toegevoegd. Het probleem van de (te lage) verdiepinghoogte werd opgelost door delen van de verdiepingsvloeren te verwijderen om zodoende dubbele hoogtes te creëren. Hierdoor is een interessante verticale beleving in het gebouw ontstaan. Als tweede grote ingreep is een lichthof aan de westzijde toegevoegd waardoor over de gehele hoogte van het pand voldoende daglicht kon binnentreden. Tussen het kantoordeel en de twee bovenste woonetages werd een staalbetonvloer op de bestaande houten balken gelegd. De oude muren, met al hun rudimentaire eigenschappen, zijn zichtbaar gebleven. De nieuw toegevoegde wanden zijn strak: van wit stucwerk of matglas.
Dit alles heeft geleid tot een geslaagde verbouwing in 1998 met behoud van diverse karakteristieke eigenschappen, waarvan de stevige balkstructuur wellicht wel het meest tot de verbeelding spreekt.
Op het naastgelegen kavel realiseerde Van Ringen vervolgens een nieuw appartementencomplex waarbij hij zich duidelijk liet inspireren door de pakhuizen Friesland en Overijssel en de omliggende kleinschaliger bebouwing, zowel qua toon, maat als schaal. Dit is bijvoorbeeld vertaald naar een zwart hoofdblok - de historische pakhuizen ter plaatse zijn ook ‘geteerd’ - en een transparant ‘dienstenelement’.