'Daar stond dan dat pronk-stuk, dat schoone gewrocht van middeleeuwsche bouwkunde, dat meesterstuk van Gotische bouwkunst, die roem van de stad, dat sieraad van geheel het land. Want moet de St. Maartenstoren in hoogte onderdoen voor den Dom te Utrecht, in schoonheid, gepaard aan eenvoud en deftigheid, staat hij boven alle torens in den lande'.
In deze lyrische bewoordingen omschreef bijna 100 jaar geleden J.Suringa 'd’ Olle Grieze', zoals de stadjers de toren plegen te noemen. Nadat de oorspronkelijke toren volgens een oude kroniek 'ingevallen' was, werd in het midden van de vijftiende eeuw een nieuwe gebouwd.
Erg lang beleefden de Groningers geen plezier aan deze Martini, want al in 1465 brandde hij na een blikseminslag gedeeltelijk af. Enkele jaren later stortte de rest spontaan in. Men moest opnieuw beginnen en het duurde tot 1482 voor de toren in volle glorie herrezen was.
Bijna honderd jaar later moest hij het echter weer ontgelden. Het vertrek van de Waalse troepen in 1577 leidde tot zo’n grote vreugde dat niet alleen de teertonnen op de transen, maar ook het bovenste deel van de toren in vlammen opging. Door herbouw van de top werd hij wel vijf meter lager: 97 meter.
Nadien werd de Martinitoren nog één keer echt serieus met de ondergang bedreigd. De Duitse bezetters gebruikten de toren, die al vanaf 1936 in de steigers stond, als luisterpost voor vliegtuigen. Toen zij hem in april 1945 dreigden op te blazen, wist de opzichter bij de restauratie hen hiervan te weerhouden. Afgezien van wat treffers op 80-90 meter hoogte bleef de Martini ongeschonden.
Lokt nu het vergezicht menig torenbezoeker naar boven, ooit was dit anders. In de zeventiende eeuw verdiende de torenwachter een centje bij door bovenin de toren geestrijk vocht en tabak te verkopen. In 1638 stak het stadsbestuur hier een stokje voor en moest hij z’n clandestiene kroeg sluiten.