Omdat nieuwe ruimere vestingwerken ze overbodig maakten, werden vanaf 1624 de oude aarden stadsmuur en de Boteringepoort opgeruimd. Majoor Heerdt verzocht in februari 1633 op de vrijgekomen grond een ‘nije Corps de Guarde’ te mogen plaatsen. Burgemeester en Raad ‘ordineerden’ enige maanden later dat het ‘gestelt zal worden op de westzijde van de Bottringestraet tegens Frans Meijers huis over’.
Toen in maart van het daaropvolgende jaar ook de ‘roijinge’ was vastgesteld kon het werk beginnen. Stadsbouwmeester Johan Isbrants maakte het ontwerp en provinciaal timmerman Berent Geerts zette het voor 5780 florijnen in elkaar.
Het gebouw, gelegen op de hoek van het Lopende Diep en de Oude Boteringestraat, bestaat uit twee bouwlagen onder schilddak. Het kreeg aan de twee straatzijden open galerijen van Toscaanse zuilen met maskersluiting op natuurstenen zuilen en aan de Boteringestraat een topgevel, die in de 18e eeuw werd vervangen door de huidige gevel met kroonlijst.
De Groninger Quintijn Pabus noemde Isbrants creatie in het begin van de vorige eeuw heel dichterlijk ‘de krijgsmacht op kolommen’, maar de meeste Groningers ('stadjers') spraken toch liever kortweg van ‘Kortegaard’. De begane grondgalerij is nu dichtgezet. Op de verdieping is het baksteenwerk doorregen met natuurstenen banden. Op de hoeken bevinden zich waterspuwers in de vorm van leeuwen. De 18e eeuwse roedeverdeling in de vensters van de verdieping is nog aanwezig.
Terwijl de dienstdoende soldaten beneden verblijf hielden, konden de officieren en overige manschappen zich boven verpozen. Blijkbaar sneuvelden hierbij nog wel eens ruiten, zodat in de wachtorder vermeld stond dat deze vergoed dienden te worden. De militairen hadden overigens niet het rijk alleen. Zij deelden de etage met de Academische dans- en schermmeester, de ‘Gladiator Academicus’, en beneden waren vanaf 1672 brandladders en na 1731 zelfs complete brandspuiten geborgen.
Na het vertrek van de militairen en het overlijden van de laatste dansmeester kwam de hele bovenverdieping aan de Universiteit. De zalen werden in 1836 samengevoegd om ruimte te bieden aan een verzameling landbouwwerktuigen. Drie jaar later werden de galerijen dichtgemetseld en werd ook de benedenverdieping voor de ‘landhuishoudkunde’ bestemd. Na de opheffing van deze leerstoel in 1871 kwamen er andere universitaire gebruikers, van Mineralogisch-Geologisch kabinet tot studentenvereniging ‘Magna Pete’. De laatste in de rij was het Instituut voor Kunstgeschiedenis, dat in 1989 vertrok.
Momenteel is het gebouw in gebruik als hotel. Een deel van de oude stadsmuur en Boteringepoort is door de huidige eigenaren blootgelegd en geconserveerd en in het souterrain te zien.