Dit complex is een goed voorbeeld van de manier waarop rond de jaren '70 van de 20e eeuw hoogbouw werd ontworpen. In een afkeer van de grote en 'onmenselijke' schaal waarop in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd, zochten architecten en stedenbouwers in deze periode naar de 'menselijke maat'. Monotonie, grootschaligheid en functiescheiding moest worden voorkomen. De mens moest niet verloren gaan in de stad, zij moest er kunnen wonen, werken, ontmoeten en vooral; zich thuis voelen. Zowel in de stedenbouw als in de architectuur heeft dit tot kenmerkende vormen geleid, die in kantoor- en woningcomplex terug te vinden zijn.
Het complex bestaat uit kantoorruimtes en woningen, een functiemenging die lange tijd niet op deze manier in een gebouw werd toegepast. Het complex lijkt nogal in zichzelf gekeerd en ondoordringbaar, maar in werkelijkheid bestaat het uit verschillende gedeeltes, die op de begane grond door middel van straten met elkaar zijn verbonden. Door het niveauverschil kennen deze straten, die tot de openbare ruimte behoren, veel trappen en hellingbanen. Hierdoor wordt fiets- en autoverkeer vrijwel onmogelijk en ontstaan veel kleine pleintjes waar mensen elkaar kunnen ontmoeten.
Om voldoende kantoor- en woonruimte op dit perceel te verkrijgen, moest de architect toch de hoogte in. Ook de vorm van de hoogbouw is kenmerkend voor deze periode. Het gebouw is negen lagen hoog, maar deze hoogte bereikt het gebouw 'trapsgewijs'. Hierdoor sluit het gebouw enerzijds beter aan bij de laagbouw in de omgeving. Anderzijds oogt het gebouw door deze opzet minder monotoon; het lijkt een hele verzameling afzonderlijke kantoortorentjes te zijn.