Rond de jaren tachtig werd er gesproken over een nieuwe maatschappij. Men sprak wel over de postindustriële maatschappij, of over de media of consumptiemaatschappij. Binnen deze nieuwe maatschappij werd het moeilijk om de grens tussen de zogenaamde hoge cultuur (kunst) en lage cultuur (kitsch) te trekken.
In deze periode (1980) werd voor het eerst ook architectuur getoond op de Biënnale van Venetie (een beroemde tweejaarlijkse expositie). Een veelbesproken onderdeel van deze tentoonstelling was een straat met door verschillende architecten ontworpen gevels. De stijl van deze gevels werd betiteld als het postmodernisme. Postmodernisme slaat op ná het modernisme (zie modernisme).
In eerste instantie lijkt de beschrijving van het postmodernisme op de beschrijving van het eclecticisme. In postmoderne architectuur wordt de geschiedenis als inspiratiebron gebruikt en worden verschillende stijlen met elkaar gecombineerd. Het verschil met het eclecticisme is dat binnen het postmodernisme niet alleen architecturale stijlen werden gekopieerd, maar dat er ook compleet andere vormen, zoals enorme vlaggen of eenden, in het gebouw verwerkt konden worden. De beeldtaal van de hierboven beschreven nieuwe maatschappij werd in de postmoderne gevels geciteerd. Er wordt wel gesproken over het postmodernisme als een theatrale stijl.
Een belangrijk kenmerk van het postmodernisme is de breuk tussen de constructie en de vorm. De gevel van het gebouw wordt vaak gebruikt als coulisse, oftewel als scherm of decor. Tegenstanders van het postmodernisme spreken dan ook wel over “het terugbrengen van architectuur tot verpakking”. Wat betreft de theatrale beeldtaal wordt er door tegenstanders gesproken over banale glamourvormen, vulgaire architectuur en culturele decadentie.
Binnen de postmoderne architectuur is vaak sprake van felgekleurde of juist pastelkleurige klassiek geïnspireerde architectuur (zie classicisme). Deze vorm is echter in Nederland nooit echt doorgebroken. Het sprekendste voorbeeld van postmoderne architectuur in Nederland is waarschijnlijk het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in Den Haag. De opvallende puntdaken van een van de twee gebouwen illustreren een laatste kenmerk van het postmodernisme: het maken van plaatselijke historische toespelingen.
In Groningen worden de Openbare Bibliotheek en het Groninger Museum nog wel eens als postmodern beschreven. Deze gebouwen vallen achtereenvolgens echter eerder onder de categorieën (neo)rationalisme (zie neorationalisme) en (neo)avantgardisme (zie neoavantgardisme).