Aan het begin van de jaren zeventig veranderde de visie op de stad. Het accent verschoof van nieuwe uitbreidingen naar de bestaande binnenstad. Dit had vooral te maken met een groeiende bezorgdheid over de leefbaarheid van het centrum en de 19e-eeuwse wijken eromheen. Inwoners vertrokken namelijk naar de buitenwijken en de binnenstad verpauperde.
Tegenover de sectorenstad uit de jaren zestig die alle functies zoveel mogelijk van elkaar scheidde, ontstond het idee van de compacte stad: de binnenstad als multifunctioneel centrum, waarin optimaal gewoond, gewerkt en gerecreëerd kon worden. Om het wonen te bevorderen, werd de stadsvernieuwing geïntroduceerd. Verpauperde woningen werden gerenoveerd of vervangen door compacte nieuwbouw.
In Groningen kreeg het compacte stadsidee al vroeg gestalte in de Doelstellingennota Binnenstad Groningen (1972) en het Bestemmingsplan Binnenstad Groningen (1976) met wethouder Max van den Berg als drijvende kracht. In de plannen stond de kwaliteit van het wonen voorop. Verpauperde woningen en wijken werden opgeschoond, het voorzieningenaanbod opgekrikt en het autoverkeer geweerd. Dit laatste resulteerde in 1977 zelfs in het even bekende als beruchte Verkeerscirculatieplan. In dit plan werd de binnenstad autoluw gemaakt door het verhinderen van doorgaand verkeer door de binnenstad.
In de jaren zeventig werd er met het verschuiven van het accent niet, zoals in de voorgaande decennia, een officieel structuurplan vastgelegd. Wel werd er nog gebouwd volgens het Structuurplan 1969. Op grond hiervan verrezen de wijken Lewenborg en Beijum, echter wel in een aangepaste, kleinere vorm.
Tussen 1901 en nu werden voor de stad Groningen diverse structuur- en uitbreidingsplannen gemaakt. Deze plannen zijn van invloed geweest op de feitelijke ontwikkeling van Groningen.
Er zijn geen objecten gevonden