De Platte Grond van Groningen, de kaart van Casparie en Scholtens & Zoon
De ontmanteling
Als gevolg van de gestaagde groei van het inwonersaantal begon de stad Groningen in de loop van de negentiende eeuw tegen de grenzen van haar verdedigingswerken aan te lopen. De aarden stadswallen die de stad eeuwenlang hadden beschermd tegen vijandelijkheden werden een obstakel. Binnen de wallen verslechterden de woonomstandigheden. Huizen stonden dicht op elkaar en veel binnenterreinen waren bebouwd. Net als op veel andere plekken in Europa werden vooral door medici en hygiënisten de woonomstandigheden als problematisch ervaren. Zij agendeerden de problematiek. Teveel mensen op een te beperkte ruimte zorgde voor een verhoogde kans op ziekten en epidemieën. Bovendien ging het ten koste van openbare ruimte en publieke voorzieningen; zaken die juist in deze tijd steeds belangrijker werden gevonden. Groningen had echter het probleem dat het een officiële vestingstad was en derhalve haar vestingwerken niet zomaar kon slopen. Als vestingstad had de stad namelijk een positie in de gehele landsverdediging. Daarbij was de vesting geen gemeentelijk maar rijkseigendom. Uitbreiden buiten de vesting was ook geen optie. Feitelijk was het verboden bebouwing buiten de vesting te realiseren omdat dit schuilplaats kon bieden aan een mogelijke vijand en het zicht- en schootsveld beperkte voor de verdedigers van de stad. Overigens was er her en der al toch al wel wat (tijdelijke) bebouwing gerealiseerd, waaronder een houten treinstation en de nodige (krot)bebouwing op de plek van de huidige Oosterpoort.
Op 18 april 1874 werd in Nederland de Vestingwet van kracht. De wet zette in op een vernieuwing van de verdediging van het land tegen vijandelijke invallen. Dit was nodig omdat de oude vorm van landsverdediging – met vestingsteden en omwallingen - niet meer werkte tegen nieuw wapentuig en nieuwe vormen van oorlogsvoering. Het nieuwe principe ging uit van inundatie en de aanleg van stellingen, zoals de tussen 1880 en 1920 aangelegde Stelling van Amsterdam. Als gevolg hiervan kregen steden als Groningen de mogelijkheid hun vestingwerken te ontmantelen, hetgeen letterlijk en figuurlijk een verlichting was van de grote druk binnen de oude omwalling.
Na lange onderhandelingen met het rijk over het eigendom van de gronden van de vesting, ging de stad over tot een omvangrijke herinrichtingsopgave. Overeengekomen was de dat het rijk de slechting zou uitvoeren. Dit gebeurde op basis van een ontmantelingsplan van ir. F.W. van Gendt. Hierop volgde onder druk van een aantal welgestelden een aanpassing aan de zuidkant van de stad zodat het mogelijk werd hier villabebouwing te realiseren, als vanzelfsprekend voor diezelfde welgestelden. De uiteindelijke uitwerking van het plan geschiedde vervolgens conform een opzet van de uit Den Haag afkomstige architect en projectontwikkelaar Bert Bouwer. De herinrichting richtte zich hierbij in hoofdzaak op de aanleg van groenvoorzieningen, singels, pleinen, vaarwegen, havens en de bouw van herenhuizen en villa's. Hierbij werden de herenhuizen en villa's, met uitzondering van het Zuiderpark, binnen de voormalige vesting gebouwd. Woningen voor ‘minder bedeelden’ kregen een plek buiten de oude vestinggrens. De stadsontwikkeling in de late negentiende eeuw was overigens vooral een activiteit van particuliere ontwikkelaars en initiatieven. De gemeente beperkte zicht tot enige bemoeienis met de bebouwing van het Zuiderpark, de Noorderstationstraat en het westelijke deel van de Oosterpoort. Als gevolg van de ontmanteling kon bovendien een wandelpark worden aangelegd op de plek van de oude vesting: het huidige Noorderplantsoen dat in veel opzichten nog de contouren van de oude omwalling in zich heeft.
De kaart goed bekeken
Wie de Platte Grond van Groningen van 1887 goed aanschouwt, ziet een stad in ontwikkeling. Rond het oude centrum, op de plek van de voormalige vestingwallen, ontwaren we verschillende bouwterreinen, aangemerkt met het cijfer ‘123’. Ook is de eerste nieuwe villabouw langs de singels en het Zuiderpark zichtbaar. Het Noorderplantsoen is al geheel ingetekend, al was de aanleg in werkelijkheid nog in volle gang. Buiten de stad, aan de Korreweg ter hoogte van de huidige Ambonstraat, bevindt zich verder het in 1883 gerealiseerde Diaconie Armenhuis - Avondrust genaamd - waar arme ouderen werden opgevangen. Opmerkelijk is verder de oude, door water omringde Israëlitische begraafplaats op het huidige CiBoGa terrein (108). Het huidige straatnaam Jodenkamp herinnert nog aan deze oude functie. Daarnaast is er de nog bevaarbare Westerhaven en de Moeskerweg: de huidige Moesstraat waarlangs zich diverse (stads)boerderijen bevonden (moeskers zijn tuinbouwers). Op de plek van het huidige cultuurcentrum De Oosterpoort bevindt zich verder het grote terrein voor de stedelijke veemarkt.
Retour Groningen: de trein in de stad
De eerste spoorlijn in Nederland werd aangelegd door de in 1837 opgerichte Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM). De lijn verbond Amsterdam met Haarlem en werd geopend op 20 september 1839. Tussen 1842 en 1847 werd de spoorweg verlengd via Leiden en Den Haag naar Rotterdam. De jaren daarna bleef de spooraanleg vooral een kwestie van particulier initiatief. Alleen de spoorlijn tussen Amsterdam – Utrecht – Arnhem werd tussen 1843 en 1845 aangelegd op initiatief van de rijksoverheid. De aanleg bleef relatief beperkt, zeker ten opzichte van de ons omringende (en veelal ook meer geïndustrialiseerde) landen. Dit veranderde met de aanname van de Spoorwegwet op 18 augustus 1860. In eerste instantie zouden in totaal zouden tien nieuwe Staatslijnen worden aangelegd. Hiermee zouden grote delen van het land per spoor ontsloten worden. Dankzij de aanleg kon Nederland bovendien de inmiddels opgelopen achterstand inhalen.
Op de kaart van Casparie en Scholtens & Zoon is het resultaat van de spooraanleg goed zichtbaar. De stad telt op dat moment een aantal stations en haltes: een Noorder-halte, de halte Hoogkerk- Vierverlaten, de stopplaats Kostverloren en het hoofdstation. Dit hoofdstation is overigens niet het huidige station van de Amsterdamse spoorwegarchitect Isaac Gosschalk. Dat werd pas opgeleverd in 1893 nadat het oude station te klein was geworden. Het eerste (tijdelijke) station van Groningen was van hout en deed dienst vanaf 1866: het jaar waarin Groningen verbonden werd met het spoorwegennet. In 1872 werd het tijdelijke gebouw vervangen door een laag, langwerpig stationsgebouw dat dienst zou doen tot de oplevering van het station zoals wij dat nu nog kennen. Tijdens de bouw van het eerste (houten) station beschikte Groningen enkel over een verbinding met Leeuwarden. Deze was onderdeel van de zogenaamde Staatslijn B die na voltooiing liep van de haven van Harlingen via Leeuwarden tot Nieuweschans en de Duitse grens. De lijn werd gefaseerd opgeleverd: eerst het tracé Harlingen Leeuwarden (opening op 27 oktober 1863), daarna Leeuwarden Groningen (opening 1 juni 1966) en vervolgens Groningen – Winschoten (1 mei 1868), Winschoten – Nieuweschans (1 november 1868) en Nieuweschans – Duitse grens (26 november 1876).
Op het moment van de uitgave van de Platte Grond van Groningen beschikte de stad ook reeds over een verbinding met Meppel die op 1 mei 1870 was geopend, de zogenaamde Staatslijn C. Dankzij deze verbinding kon via Zwolle nu ook gereisd worden op Deventer, Zutphen en Zwolle via de Staatslijn A. Staatlijnen D tot en met K brachten de reizigers vervolgens verder het land in. Daarmee ontstond ook aansluiting op de andere Staatslijnen en de lijnen die tussen 1839 en 1860 veelal op particulier initiatief waren aangelegd. De Staatslijnen werden geëxploiteerd dor de Staatsspoorwegen (SS, een nu wat ongelukkige afkorting): een voorloper van de huidige NS.
Na Leeuwarden, Nieuweschans en Meppel volgde op 15 juni 1884 de verbinding met Delfzijl. Tot slot volgde in 1893, een aantal jaren na het verschijnen van deze kaart, nog de spoorlijn die Groningen via Sauwerd verbond met Roodeschool. Deze laatste lijn was geen Staatsspoor maar werd aangelegd door de Groninger Lokaalspoorwegmaatschappij. De lijn takte aan op de al bestaande spoorlijn Groningen - Delfzijl. Daarmee waren de verbindingen met de stad in zekere zin voltooid, of in ieder geval conform de situatie zoals wij die nog steeds kennen.
Welvaart en handel: Groningen in het laatste kwart van de 19de eeuw
Jarenlang vond de groei van Groningen plaats binnen de grenzen van de zeventiende-eeuwse stad. De bevolking groeide traag en bleef tot het eind van de 18de eeuw stabiel op ca. 24.000 inwoners. Pas in de negentiende eeuw zette de groei door; van 26.000 in 1800, 27.824 in 1815, 33.700 in 1849, 38.500 in 1870, 50.000 in 1884 en in 1900 ruim 67.000. Tijdens de eeuwwisseling bedraagt het inwonertal 66.537. Deze relatief trage groei maakt ook dat de contouren van de stad lange tijd gelijk bleven en de kaart van 1877 dus nauwelijks afwijkt van die van eeuwen daarvoor.
De stedelijke groei viel samen met een nieuwe periode van welvaart in de stad, vooral door een toename van de handel. Het waren met name landarbeiders die aangetrokken werden door de economische voorspoed. Tot het midden van de negentiende eeuw was de handel vooral gericht geweest op de directe omgeving en Noord Duitsland. Met de aanlag van nieuwe vaarwegen als het Noord Willemskanaal en het Eemskanaal werd de stad steeds meer onderdeel van de Nationale Economie. Ook de spoorverbinding leverde hieraan een bijdrage. Hierdoor groeide de stad uit tot een belangrijk handelscentrum, vooral at betreft vee, hout en graan. Nationaal gezien was de Korenbeurs aan de Vismarkt zelfs het centrum van de Nationale graanhandel die vooral profiteerde van de grootschalige productie van graan in de ommelanden. Dat het wel goed zat met de handel bleek ook uit de bouw van diverse pakhuizen aan onder andere de Westerhaven, de Oosterhaven en langs het Hoendiep.
De handel bracht tevens allerhande andere activiteiten met zich mee: banken, kantoren, verzekeringsmaatschappijen. Daarnaast kwam de detailhandel waarbij de Herestraat zich geleidelijk ontwikkelde tot centrale winkelstraat. Industrieel gezien bleef de stad wel achter. Het merendeel van de bedrijvigheid was ambachtelijk of in ieder geval klein van omvang. Zo kende de stad koffiebranderijen, zeepziederijen, enkele bierbrouwerijen en – van iets grotere omvang – een vlasfabriek en loodwitfabriek. Het succes van de handel was voor het gemeentebestuur aanleiding om stimulerende maatregelen te treffen opdat ook de industrie kon groeien. Dat gebeurde onder meer door de bouw van en gasfabriek in 1854. Onder invloed van de gasfabriek of niet: vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw groeide de industrie gestaag, met als gevolg dat de stad in het laatste kwart van de negentiende eeuw beschikte over een aantal grote bedrijven van nationale betekenis zoals de tabaksfabriek van Niemeijer, koffiebranderij TikTak, drukkerij Wolters Noordhoff en de suikerraffinaderij en stroopfabriek van W.A. Scholten aan het Schuitendiep. In de jaren ’80 volgende nog rijwielfabriek Fongers en verschillende grotere confectiebedrijven. Daardoor bleef de stad qua inwoners en ook economisch groeien; een groei die zeker tot de eerste Wereldoorlog aanhield; het moment dat in geheel Europa de economische ontwikkeling onder druk kwam te staan.
Monumenten op de kaart
Stadsvilla Zuiderpark
Adres: Zuiderpark 20
Architect: K. Hoekzema, H. Hoekzema
Bouwjaar: 1882
Status: Rijksmonument
Deze stadsvilla werd gebouwd tussen 1880-1882 in opdracht van koopman W.W. Dinckgreve, die voornamelijk handel dreef met Birma, het huidige Myamar. De villa bestaat uit een rechthoekig hoofdgebouw en wordt geflankeerd door twee zijvleugels met aan de westkant een koetshuis en paardenstal. Kenmerkend is de neo-classisistische bouwstijl en de diverse decoratieve elementen. Het basement is bekleed met hardstenen platen. De bruin gesausde bakstenen gevels hebben op de hoeken pilasters. Kenmerkend is ook de hoofdingang met dubbele houten paneeldeuren en ijzeren roosters in een diep portiek met rondboog, twee rondboognissen aan weerszijden in het portiek en stuc lijstwerk. Hierboven bevindt zich een balkon met gietijzeren hekwerk tussen houten balusters. Ook de andere gevels kenmerken zich door veelvuldige decoraties: diamantkoppen, stuc lijstwerk met rechte en gebogen architraven met eierlijsten, een dubbele balkondeur gevat in tussen Corinthische pilasters, architraaf en rozetten. Zelfs het (voormalige) koetshuis aan de westkant is rijk versierd met een risalerende ingangstravee, Toscaanse pilasters en een paneeldeur waarboven een van schijnvoegen voorziene gestucte kajuit is aangebracht. Op de gebogen architraven van vensters en deur bevinden zich leeuwenkoppen in stuc. Sinds 1971 is het gebouw in gebruik als kantoor. Zo deed het onder andere dienst als kantoor voor de vroegere Nederlandse Middenstandbank (NMB), nu onderdeel van de ING bank.
Dubbele villa
Adres: Hereplein 6, 6a en 7
Architect: onbekend
Bouwjaar: 1882
Status: Rijksmonument
In 1882 werd aan de zuidkant van de stad, op de plek van de voormalige stadswallen een dubbele villa gebouwd in een destijds karakteristieke eclectische stijl. Opdrachtgever was Prof. W.M.A. Sänger (1833-1898), geneesheer met een specialisatie in verloskunde en als hoogleraar werkzaam bij de Groninger universiteit. Na lang als woonhuis in gebruik te zijn geweest doet het sinds 1939 dienst als kantoor. Het gebouw is op het zuiden georiënteerd en opgetrokken op een rechthoekige plattegrond. De villa telt drie bouwlagen en wordt bekroond met een afgeknot schilddak, belegd met schubleien in maasdekking. Het metselwerk is grotendeels aan het oog onttrokken door pleisterwerk, voorzien van diverse schijnvoegen of bosseringen. De begane grond doet dienst als souterrain en is sober vormgegeven. De bel étage kenmerkt zich aan de zijde van het Hereplein door een rijke decoratie met een op rolwerk consoles rustend balkon. De door de erker ingesloten hoek op de derde bouwlaag heeft een terras, omzoomd met smeedijzeren hekwerk dat doorgezet wordt in een omlopende, gestuukte band, die de gevels van de bel étage afsluiten. De vensters van de tweede verdieping zijn voorzien van geprofileerd stuc lijstwerk. De gevels worden afgesloten door een omlopende gestuukte kroonlijst, die voorzien is van cartouches boven de vensters. Gepaarde consoles op de buitenhoeken van het gebouw dragen de geprofileerde bakgoot. Een kajuit met tympaan bekroning aan de pleinzijde en kleine 'oeils de boeuf' op de diverse dakschilden completeren het geheel.
Stadsschouwburg
Adres: Turfsingel 86
Architect: A.L. van Gendt
Bouwjaar: 1881
Status: Rijksmonument
Als gevolg van de ontmanteling van de vesting was ook het 17e-eeuwse ‘ammunitie- of tuighuis’ (Arsenaal) aan de Turfsingel overbodig geworden. In 1878 verwierf het stadsbestuur de grond ten behoeve van de bouw van een nieuwe schouwburg. Architect-ingenieur A.L. van Gendt maakte in 1880 een ontwerp voor de schouwburg in een rijk versierde, eclectische bouwstijl. Bij het ontwerpen kreeg hij hulp van de Haagse estheet en pedagoog H.P. Vogel, die vermoedelijk de versieringen met pilasters, kapitelen en lijstwerk in stuc verzorgde. Zonder eerstesteenlegging maar met de overhandiging van een meitakje ving de bouw in 1881 aan.
Het geheel vrijstaande gebouw is opgetrokken op een in hoofdvorm rechthoekige plattegrond en telt twee bouwlagen onder een samengestelde kap van platte afgeknotte schild- en zadeldaken. De gevels zijn opgetrokken uit roodbruin gesausde baksteen. Voor de centrale hoofdtoegang in de zeven traveen brede westgevel ligt een natuurstenen bordestrap. De middentravee risaleert zes meter en heeft op de verdieping een diepe loggia in de vorm van een klassieke boogstelling, bestaande uit vrijstaande Ionische zuilen met rondboog, omkaderd door een stelling van dubbele gecannelleerde pilasters. De gevels worden geleed door zware, van schijnvoegen voorziene pilasters op de hoeken. De tussengelegen gevelvelden worden ingenomen door raamopeningen; op de begane grond rechtgesloten onder strekken, op de verdieping gepaarde rondbogen, met pilasters, kapitelen en geprofileerd lijstwerk in stuc. Horizontaal worden de gevels geleed door een omlopende cordonband en een brede kroonlijst met guirlandes en platte consoles. Het westelijke risaliet wordt bekroond door een verhoogde kap met aan weerszijden spitsvormige penanten. Het oostelijk deel van de schouwburg, het toneelhuis, is verhoogd en uitgebreid.
Spoedig na de eerste voorstelling op 8 oktober 1883 kwamen helaas de nodige gebreken aan het licht. Muren bleken door te slaan, er viel een stuk uit de achtergevel en het zinken dak maakte de toneelspelers bij een regenbui volledig onverstaanbaar. Voortdurend moest er aan het gebouw vertimmerd worden. In 1976 leek het doek zelfs definitief te vallen toen het toneelhuis onverantwoord bouwvallig was geworden en vergroting ervan op buurtverzet stuitte. Het duurde meer dan vijf jaar voor het herstel- en uitbreidingsplan er door was. Architect J. Kramer vergrootte het toneelhuis en zorgde voor opvallende glazen loggia’s op de vleugels en aanpassingen in het interieur.
Arbeiderswoningen
Adres: Willemstraat
Architect: onbekend
Bouwjaar: 1866
Status: Rijksmonument
De 36 arbeiderswoningen en winkel aan weerszijden van de Willemstraat vormen samen het oudste, nog bestaande bouwproject dat reeds voor de slechting van de stadswallen in het buitengebied planmatig werd gerealiseerd. De opdracht kwam van de particuliere woningbouwvereniging 'De Bouwvereniging'. Vooral het planmatige karakter was destijds een unicum. De stad was tot dat moment vooral organisch gegroeid. Kenmerkend voor de woningen is de sobere, doch zeer karakteristieke ambachtelijk-traditionele bouw. De woningen, opgetrokken in rode Groninger baksteen, bestaan uit een bouwlaag onder een doorlopende kap. Op de begane grond is de woonkamer met keuken gesitueerd en onder de kap zijn de slaapkamers gerealiseerd. Niet alle woningen zijn gelijk; er zijn verschillende grootten en gevelbreedtes aangebracht. Oorspronkelijk hadden de woningen paneeldeuren, zes-ruitsvensters en houten sierlijsten onder het dakje van de kapel. Sommige woningen hebben deze originele onderdelen nog. Wat de straat bijzonder maakt is dat de buitenruimte, met haar brede stoepen en bomenrijen, nog geheel in stijl is. In 1919 werden de woningen overgenomen door de Groninger rijwielfabriek Fongers die tegenover de Willemstraat aan de Hereweg een nieuwe fabriek had gebouwd. De woningen hebben waarde vanwege hun gaafheid en als voorbeeld van vroege (planmatige) sociale woningbouw in de stad Groningen.
Jaar
1887