Smulders Kompas
Groningen is in 1965 een compacte stad met 150.000 inwoners. De kaart geeft een mooi inzicht in de groei die de stad op dat moment doormaakt. Rond het centrum en de vooroorlogse bebouwing van de Oranjewijk en de Rivierenbuurt zijn nieuwe naoorlogse wijken verrezen: Selwerd en Paddepoel in het noorden, Corpus den Hoorn, De Wijert en Coendersborg in het zuiden. De grenzen van deze stad zijn hard. Vanuit de randen van Paddepoel heeft men vrij zicht over de landbouwgronden. Hetzelfde geldt voor de zuidelijke wijken en de vroeg-naoorlogse randen van de Korrewegwijk en de Oosterparkwijk: Noorderhogebrug en Oosterhogebrug.
Meer inzoomend zien we boven Paddepoel een reservering voor een universiteitscomplex: het huidige Zernike. Dit hing samen met de ambitie om een campus te bouwen waar de verschillende, destijds allemaal in de binnenstad gevestigde faculteiten van de Rijksuniversiteit op termijn naartoe verhuisd zouden worden. Een ambitie die – gelukkig – niet is vervolmaakt. Andere opmerkelijke zaken zijn de inrichting van het terrein van het Academisch Ziekenhuis (nu UMCG), waar losse, vrijstaande paviljoens het beeld bepalen en het nog voor industrie en bedrijvigheid in gebruik zijnde CiBoGa terrein. Verdere opvallende details zijn: het nu bebouwde opslagterrein van Gemeentewerken vlakbij het Noorderplantsoen; de geheel in het groen liggende nieuwbouw van het Diaconessenhuis bij Helpman en tal van verdwenen industrie; functies en bedrijvigheid op plekken als het huidige Europapark waar de vijf pijpen van de in 1964 geopende Hunzecentrale zichtbaar zijn; het terrein van de Groenteveiling aan de Peizerweg; een gemeentelijke kwekerij naast begraafplaats Esserveld en IJsbaan Het Noorden, waar tegenwoordig – onder dezelfde naam – drie voetbalvelden gelegen zijn.
De casus Grote Markt: Groningen kort na de oorlog
De stad Groningen kwam bepaald niet ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog. Vooral in het centrum was de schade groot. In een paar dagen tijd, tussen 13 en 16 april 1945, veranderde de Grote Markt en omgeving in een oorlogsgebied. Veel historische panden aan de noord- en oostzijde van de markt en aan de Oude Ebbingstraat werden in puin geschoten. Een schrale troost was dat belangrijke monumenten als de Martinitoren, het Goudkantoor en Jacob Husly's laat achttiende-eeuwse stadhuis gespaard waren gebleven. Ook elders waren de gevolgen van de gevechten groot. Aan de Singels sneuvelden diverse panden, evenals aan de Oosterstraat en het Kattendiep en meer naar het zuiden in de wijk Helpman, daar waar de Canadese bevrijders de stad binnenkwamen. In totaal raakten circa 270 gebouwen zwaar beschadigd of werden zelfs totaal verwoest. De gevolgen van de beschietingen en zware gevechten zijn nog duidelijk traceerbaar in de huidige stad. Zo treffen we op veel plekken – zeker rond de Grote markt – (vroeg-) naoorlogse bebouwing aan tussen de vaak (veel) oudere, omliggende bebouwing.
De omvangrijke verwoesting van de binnenstad was vooral het gevolg van de snelle opmars van de Canadezen die zo snel mogelijk wilden doorstoten naar het noorden, richting de haven van Delfzijl. Hierdoor kwamen de bezetters, bestaande uit 6000-7000 Duitse soldaten van de SS en Kriegsmarine, letterlijk in het nauw. Ze konden zich niet meer terugtrekken naar de omgeving van het Sterrebos en de Rabenhauptkazerne van waaruit de verdediging eigenlijk plaats had moeten vinden. Het front verplaatste zich hierdoor letterlijk naar het stadscentrum. Tegenover de Duitse bezetters stonden drie Canadese brigades die in Groningen een van hun zwaarste gevechten leverden. Aan Canadese zijde vielen 43 doden. Aan Duitse zijde 300. Daarnaast werden ruim 5200 Duitse soldaten krijgsgevangen gemaakt, waarvan er 2000 in de richting van Delfzijl ontkwamen. Daarnaast kostte de bevrijding van de stad Groningen 110 inwoners het leven, vooral als gevolg van de eindeloze beschietingen vanuit het zuiden op de Duitse stellingen aan het Van Starkenborghkanaal.
Omdat de vrees bestond dat de bevrijding van de stad de nodige schade met zich mee zou brengen, waren er door het door de Duitsers afgezette ‘officiële’ College van B&W, onder leiding van burgemeester Cort van der Linden, en de eveneens onder Duitse druk ontslagen directeur van Gemeentewerken H.P.J. Schut al tijdens de oorlog plannen gemaakt voor de wederopbouw. Men was overeengekomen dat in het geval van oorlogsschade een 'Adviesbureau voor de Wederopbouw' opgezet diende te worden. Na de oorlog werd hiervoor op voordracht van Schut onder meer de ‘voorman’ van de traditionalistisch ingestelde Delftse School, M.J. Granpré Molière, benaderd. Hij was het die een eerste plan maakte voor de wederopbouw.
De snelheid en het anticiperend vermogen van het stadsbestuur ten spijt, bleef het bij Granpré Molière bij plannen.
Zes jaar lang zou hij betrokken blijven, echter zonder dat het tot echt gebouwde resultaten zou leiden. Dit hing direct samen met de centraal, vanuit het Rijk gestuurde wederopbouw waarbinnen de gemeente nauwelijks een rol speelde. Daarnaast ontspon zich rond de plannen een stevig debat over de te kiezen richting. De traditionele opvattingen van het gemeentebestuur over stadsontwikkeling, die vóór de oorlog al kenmerkend waren voor Groningen, botsten hevig met nieuwe, meer functionele opvattingen over de stad die in de gemeenteraad onder meer uitgedragen werden door de, na de oorlog sterk gegroeide, CPN (Communistische Partij Nederland). Daarnaast conflicteerde de ambitie van de gemeente – om het gehele bestuursapparaat weer op de Grote Markt bijeen te brengen in een nieuw gebouw – met de wensen van de detailhandel. Klap op de vuurpijl was een via de pers uitgelekt plan voor een groots, nieuw stadhuis aan de noordzijde van de Grote Markt, het zogenaamde Forumplan. Het stuitte op veel verzet van de inwoners van de stad en zou mede daardoor ook door de raad worden afgekeurd. Met de huidige discussies over het Groninger Forum in het achterhoofd, was het dus niet de eerste keer dat een ‘forum’ de gemoederen in de stad bezighield.
Zes jaar lang zou hij betrokken blijven, echter zonder dat het tot echt gebouwde resultaten zou leiden. Dit hing direct samen met de centraal, vanuit het Rijk gestuurde wederopbouw waarbinnen de gemeente nauwelijks een rol speelde. Daarnaast ontspon zich rond de plannen een stevig debat over de te kiezen richting. De traditionele opvattingen van het gemeentebestuur over stadsontwikkeling, die vóór de oorlog al kenmerkend waren voor Groningen, botsten hevig met nieuwe, meer functionele opvattingen over de stad die in de gemeenteraad onder meer uitgedragen werden door de, na de oorlog sterk gegroeide, CPN (Communistische Partij Nederland). Daarnaast conflicteerde de ambitie van de gemeente – om het gehele bestuursapparaat weer op de Grote Markt bijeen te brengen in een nieuw gebouw – met de wensen van de detailhandel. Klap op de vuurpijl was een via de pers uitgelekt plan voor een groots, nieuw stadhuis aan de noordzijde van de Grote Markt, het zogenaamde Forumplan. Het stuitte op veel verzet van de inwoners van de stad en zou mede daardoor ook door de raad worden afgekeurd. Met de huidige discussies over het Groninger Forum in het achterhoofd, was het dus niet de eerste keer dat een ‘forum’ de gemoederen in de stad bezighield.
Dat er in de jaren na de oorlog ten aanzien van de Grote Markt en omgeving vooral gediscussieerd werd en niet gebouwd, bleek wel uit het feit dat een uiteindelijk plan voor een nieuw bestuurscentrum achter het oude stadhuis, een ontwerp van architect en tevens Rijksbouwmeester Jo Vegter, pas in 1952 werd aanvaard. Daarna duurde het nog tot 1962 voordat dat nieuwe gebouw in gebruik werd genomen. Ook veel andere gebouwen rond de Grote Markt kwamen pas laat gereed, waaronder de nieuwe Vroom & Dreesman van de Gebroeders Kraayvanger (gefaseerd tussen 1955 en 1960), het hoekpand Grote Markt-Poelestraat (1953) en het pand van Vindicat, eveneens van Vegter (1954).
Groeiambities
Tussen 1940 en 1970 groeide Nederland van 8,8 miljoen tot maar liefst 12,9 miljoen inwoners. Om de snelle groei op te vangen, besloot de regering tot een nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid en bracht in 1960 de Eerste Nota inzake de Ruimtelijke Ordening uit. Het belangrijkste doel: de werk- en woongelegenheid bevorderen en deze evenwichtig verspreiden over het hele land. De groei en verstedelijking van de Randstad werden daartoe ingeperkt, de economische en ruimtelijke ontwikkelingen in de rest van het land juist aangemoedigd. Groningen werd in de plannen van het rijk gezien als de belangrijkste stad van het noorden, de provincie Groningen als een plek die in aanmerking kwam voor een verdere economische stimulans die ook zou moeten leiden tot een groei van het aantal inwoners van de stad en in de provincie. Uit deze tijd stammen onder andere de ambitieuze ontwikkelingsplannen voor de Eemshaven en de haven van Delfzijl.
Rond 1960 nam het inwonertal van Stad al verder toe tot ca. 150.000. Ter referentie: vlak voor de oorlog lag het inwonertal op 124.00, een aantal dat tijdens de oorlogsjaren als gevolg van de vele vluchtelingen uit het zuiden van het land tijdelijk tot bijna 150.000 uitgroeide. Overigens was de naoorlogse groei slechts deels het gevolg van de bemoeienis van het rijk. Groningen had haar sterke positie als belangrijkste werkgever van het noorden altijd weten te behouden. Onder leiding van de directeur van de dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting H.J. Dix en hoofd stedenbouwkundige H. Eysbroek ontwierp de gemeente wel een nieuw structuurplan: een vervolg op het eerste naoorlogse structuurplan dat in 1950 was verschenen. Het ging uit van een forse groei van de stad tot 265.000 mensen in het jaar 2000: ruim 100.000 meer dan het inwonertal van de stad op dat moment. Om de groei op te vangen werden rond de stad omvangrijke stadsuitbreidingen gepland. Het betrof niet alleen grote nieuwe woonwijken, maar ook industriegebieden en een nieuw universiteitscomplex. Aan alle kanten werd grond van omliggende gemeentes aangekocht.
Een aantal van 265.000 inwoners klinkt tegenwoordig wellicht wat overambitieus. Pas de laatste jaren ‘schampt’ de stad bijna het aantal van 200.000. Toch werd het Structuurplan 1961 in 1969 alweer bijgesteld. Voortvloeiend uit de ambitieuze Tweede Nota inzake de Ruimtelijke Ordening die in 1966 was verschenen, voorspelde het rijk een groei van het aantal inwoners van Nederland tot 20 miljoen in het jaar 2000. Ook Groningen zou in de vaart der volkeren meegaan, hetgeen zich zou vertalen in een stad van zeker een half miljoen inwoners: evenveel als de gehele provincie Groningen op dit moment heeft.
Nieuwe wijken in het zuiden
Tot het midden van de jaren vijftig ving de gemeente Groningen de groei en de vraag naar nieuwe woningen nog op binnen het vooroorlogse plan van H.P Berlage en H.P.J. Schut dat in verschillende versies vanaf 1928 de onderligger vormde van de stadsuitbreiding. Vanaf 1948 startten vervolgens de eerste ‘echt’ nieuwe ontwikkelingen. Uit deze tijd stammen bijvoorbeeld de naoorlogse invullingen in de Gruno- en Rivierenbuurt en de ontwikkeling van delen van Kostverloren en Oosterhogebrug (kop Oosterparkwijk) en Noorderhogebrug (kop Korrewegwijk). Bijzonder aan deze plekken is dat we hier vroeg-naoorlogse architectuur aantreffen binnen een vooroorlogse stedenbouw met zogenaamde gesloten bouwblokken.
Corpus den Hoorn, in het zuiden van de stad, was vervolgens de eerste echt naoorlogse wijk van de stad Groningen. De planvorming begon in 1954. Tussen 1956 en 1960 werd de wijk gerealiseerd op basis van het eerste structuurplan van de gemeente Groningen uit 1950. De naam Corpus den Hoorn verwijst overigens naar een klooster dat in de 13de en 14de eeuw ten zuidoosten van de huidige kruising van de Paterswoldseweg met de Laan Corpus den Hoorn was gelegen, alsook naar de omliggende landerijen, de zogenaamde ‘corpusgronden’. Het klooster, Maria ter Horne en later De Hoorn of Ten Hoorn genaamd, werd bewoond door zusters van de derde orde van St. Franciscus.
Corpus den Hoorn is een mooi voorbeeld van de vroeg-naoorlogse stedenbouw. Het is bovendien de eerste wijk die tot stand kwam op grond van de wijkgedachte; een optimistisch naoorlogs ideaal dat uitging van het versterken van de stedelijke gemeenschapszin met de wijk als bindende factor. Hier hoorde het dagelijks leven zich optimaal te kunnen afspelen. De stedenbouw werd een belangrijke rol toegedacht. Deze kon een bijdrage leveren aan een gezonde ontplooiing van de samenleving en zorgen voor harmonie in woonwensen en woonvoorzieningen. Kenmerkend is de opbouw van de wijk in verschillende buurten met elk hun eigen voorzieningen (van kerken tot scholen en winkels), het centraal gelegen wijkcentrum en de groene begrenzingen van de wijk die langs het Noord-Willemskanaal veel scholen en andere maatschappelijke voorzieningen herbergt.
Corpus den Hoorn werd aangelegd op grond van een stedenbouwkundig plan van G.B Smid, destijds werkzaam bij de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting van de gemeente Groningen. Binnen de wijk is veelvuldig met verschillende verkavelingspatronen geëxperimenteerd. In tegenstelling tot de vooroorlogse stedenbouw treffen we geen gesloten bouwblokken aan maar meer open structuren. Vooral strokenbouw is veelvuldig toegepast. Daarnaast werden in de zuidwesthoek de eerste stempels geïntroduceerd, zich herhalende verkavelingspatronen met in dit geval alleen rijwoningen. Deze stempels, ook wel wooneenheden genoemd, werden nadien veelvuldig toegepast in andere naoorlogse wijken. Veel straatnamen in de wijk verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog.
De tweede grote stadsuitbreiding betrof de eveneens ten zuiden van de stad gelegen nieuwe wijk De Wijert, ingeklemd tussen Corpus den Hoorn en Helpman. Het noordelijk deel van de wijk werd tussen 1965 en 1968 gebouwd. De Wijert is vernoemd naar een voormalig versterkt huis of kasteel dat in de middeleeuwen ergens op de huidige kruising van de Hora Siccamasingel en de Werumeus Buningstraat gelegen was. De straten zijn vernoemd naar bekende Nederlandse schrijvers.
De woonbebouwing in De Wijert-Noord is, volgens de naoorlogse filosofie, heel systematisch opgebouwd. Dit geldt voor zowel de verkaveling als voor de bouw van de woningen zelf. De bebouwing is opgebouwd uit zich herhalende verkavelingspatronen – de zogenaamde stempels - die in een strak patroon zijn geplaatst. Alle stempels in De Wijert-Noord hebben een gelijke basis. Ze bestaan uit twee rijen gestapelde woningen en twee tot vier rijen grondgebonden woningen. Kenmerkend is ook het groene hart van de wijk waar ook winkels en publieke functies een plek hebben gekregen. In De Wijert-Zuid ligt de nadruk meer op laagbouw. Dit deel heeft een hovenstructuur met veel (privaat) groen. Naast De Wijert en Corpus den Hoorn werden ten zuiden van de stad in de jaren zestig van de vorige eeuw nog twee andere wijken/buurten aangelegd: Laanhuizen, een buurt die we vanwege de ligging – ingeklemd tussen Stadspark en Grunobuurt – nu een ‘inbreiding’ zouden noemen, en Coendersborg: in feite een uitbreiding van het al bestaande stadsdeel Helpman.
Nieuwe wijken in het noorden
Waar de eerste ontwikkelingen na de oorlog nog voortborduurden op het vooroorlogse uitbreidingsplan van H.P Berlage en H.P.J. Schut en Corpus den Hoorn en De Wijert vorm kregen op grond van het Structuurplan 1950, vormde het Structuurplan 1961 de basis voor de ontwikkeling van drie nieuwe wijken ten noorden van de stad: Selwerd, De Paddepoel en Vinkhuizen. Ten tijde van het verschijnen van deze Plattegrond van Groningen 1965 werden de eerste twee gerealiseerd. Ze zijn dan ook al zichtbaar op de kaart.
Selwerd was de eerste van de drie noordelijke wijken. De naam verwijst naar een voormalige benedenloop van het riviertje De Hunze: het Selwerderdiepje. De straatnamen verwijzen naar de namen van bomen en heesters. Bijzonder is dat de betreffende bomen daadwerkelijk in de betreffende straten zijn aangeplant. Het stedenbouwkundig ontwerp van Selwerd is grotendeels van de hand van stedenbouwkundige Henk Eysbroek van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting van de gemeente Groningen. Het plan werd in samenhang met de plannen voor Paddepoel en Vinkhuizen ontwikkeld. Kenmerkend zijn wederom de stempels en de groene zone op de grens met de wijk Paddepoel (het Selwerderpark) en de groene rand langs het spoor.
Na Selwerd (gebouwd vanaf 1963) volgde Paddepoel, eveneens van de hand van Eysbroek. Ook hier treffen we stempelpatronen en veel groen. Hoewel beide wijken ideologisch nauw met de eerder genoemde zuidelijke wijken verbonden zijn, zien we ook verschillen. Waar de sociale wijkopbouw nog zo kenmerkend was voor vroeg-vooroorlogse wijken als Corpus den Hoorn en De Wijert, werden Selwerd en Paddepoel gebouwd op een moment dat in de Groninger woningbouw een omschakeling plaatsvond naar een meer marktgerichte ontwerpstrategie. Dit werd nodig geacht om de verwachte bevolkingsgroei uit het Structuurplan 1961 op te kunnen vangen: 265.000 mensen in het jaar 2000. De sociale structuur van de wijk werd gekoppeld aan de gronduitgifte en de grondprijs. Beoogd werd een hoog percentage eengezinswoningen te bouwen. Differentiatie gaf nu uitdrukking aan de gezinsgrootte, het aantal benodigde kamers en de daaraan gekoppelde minimale en maximale inhoudsmaten en niet aan een beoogde mix van diverse bevolkingsgroepen.
Jaar
1965