Coendersborg
Coendersborg neemt een uitzonderlijke plek in binnen de Groninger woningbouwgeschiedenis: het is een staalkaart van het werk van praktisch alle lokale architecten en aannemers die na de oorlog aan de op- en uitbouw van de stad een bijdrage hebben geleverd. In Coendersborg zou gebouwd worden voor een marktsegment waarin de nationale overheid en de door haar ondersteunde woningbouwverenigingen niet domineerden. Net als voor de oorlog handelden de meeste institutionele investeerders (bouwers van voornamelijk twee of meer bouwlagen) met een korte termijn winst oogmerk. De meeste particuliere investeerders, zoals kleine zelfstandige aannemers en toekomstige bewoners (bouwers van voornamelijk één en twee bouwlagen) daarentegen waren tevens eigenaar en hadden een meer langdurige interesse in de buurt.
Coendersborg is ontstaan in de aanloop naar een ‘vrijere markt werking’, ten tijde van een groeiende economie, waarin de middenstandsbouw niet meer tot de hoogste regionen van de sociale woningsector werd gerekend. De afhankelijkheid van buitenlandse steun verminderde en de zelfstandigheid van de nationale overheid groeide. De staat verkeerde in een positie van waaruit zij de beoogde welvaart en welzijn van de burgers kon waarmaken (=welvaartsstaatsidee). Daarin paste een op vraag en aanbod gebaseerde woningmarkt uitstekend. En aangezien de middenstandswoningbouw, in tegenstelling tot de arbeiderswoningbouw een winstgevende zaak was waaraan vele investeerders wilden deelnemen- hiervan getuigd onder andere de ontwikkeling van de wijk De Laanhuizen- kon de overheid aanzienlijk makkelijker inspelen op de woningvraag van de middenstand. Dat betekent niet dat de gemeentelijke overheid haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de toekomstige bewoners volledig overdroeg aan de markt. De gemeentelijke overheid stelde de kaders vast voor de ontwikkeling en voerde daar consequent controle op uit; van een werkelijke ‘vrije’ markt is in de ‘welvaartsstaat’ dan ook geen sprake.
Opzet, verkavelingstructuur en inrichting van Coendersborg zijn vanuit een zeer rationele optiek en aard tot stand gekomen. Van een achterliggende, diepgaande sociale theorie of filosofie, zoals de wijkgedachte, is nagenoeg geen sprake, omdat de buurt vooral een praktische en economisch gunstige afronding van een wijk moest zijn die reeds gevormd was vanuit het vooroorlogse denken over stad, wijk en voorzieningenspreiding. Daar komt bij dat in de ogen van de ontwikkelaars van middenstandsbouw sociale ambities en experimenten weinig prioriteit hadden. In de Rivierenbuurt en in Kostverloren (beide aanvullingen van bestaande vooroorlogse uitbreidingsplannen en ontwikkeld door de gemeentelijke dienst S&V) is voorzichtig sprake van een ‘core’, een wijkhart, in Coendersborg is dit niet het geval. In die zin is de buurt een goedfunctionerende aanvulling, waarbij niet naar individuele zelfstandigheid of volledigheid werd gestreefd. De aanvulling is uitgelegd in een sterke zonering waaraan een strakke functiescheiding ten grondslag ligt. Een zone met bijzondere functies, een zone met woningbouw en een zone voor recreatie.
De voor de woningbouw gereserveerde zone, is ontworpen met gebruikmaking van de moderne en vernieuwende verkavelingstaal van stroken en herhaalde eenheden, die op dat moment in Groningen pas een enkele keer was toegepast. Eijsbroek werd immers pas in 1956 naar Groningen gehaald, waarna hij in een wijziging van het plan Corpus den Hoorn, de stempel introduceerde en met zijn ontwerp voor de Wijert Noord in 1958 daaraan ook de wijkgedachte koppelde. De door Eijsbroek gehanteerde stedenbouwkundige vormentaal was in Scandinavië reeds ca. vijftien jaar eerder ontstaan in samenspraak met het sociale gedachtengoed van de wijkgedachte. Eijsbroek scheidde in Coendersborg zonder problemen de vormentaal van het sociale gedachtengoed. De stedenbouwkundige structuur is niet meer dan de neerslag van een verkavelingsstrategie waarbinnen de gewenste rationalisatie en systematisering van de architectuur mogelijk was en die desondanks, op een succesvolle wijze inhaakt op de bestaande (vooroorlogse) grenzen en geschiedenis van de wijk
Net als in De Laanhuizen, was het ook ten tijde van de ontwikkeling van Coendersborg duidelijk dat de naoorlogse woningproductie zich afspeelt in de marges van de begrippen ‘kwantiteit’ en ‘kwaliteit’. Door de bebouwingsdichtheid in deze middenstandswijk te verhogen tot de gemiddelde dichtheid van een arbeiderswijk, ca. 40 woningen per ha., kon een afdoende winstmarge voor de aannemer in de rol van ontwikkelaar worden behaald. Tegenover deze kwantitatieve keuze stond het besef dat de toepassing van een vierde woonlaag zonder lift niet tot een bevredigende kwaliteit van het woonmilieu zou leidden. In het plan wordt zonder twijfel gekozen voor afwisselende typen, zoals de twee-onder-één-kap huis en de bungalow.